In mijn studietijd, jaren ’90, ben ik de Postbank ( inmiddels ING) gaan dagvaarden vanwege het valuteringssysteem. Valuteren houdt in dat een bank overgemaakte geldsommen of gestorte bedragen ( dat gebeurt tegenwoordig bijna nooit meer) later boekt dan de datum waarop het geld door de rekeninghouder is overgemaakt of gestort. Het geldt verdwijnt als het ware gedurende enkele dagen of weken. Banken speculeren natuurlijk met deze geldbedragen.
Een rekeninghouder krijgt gedurende die tijd geen rente over het “verdwenen geld”, het is immers nog niet geboekt.
De procedure ging over Fl 5,11. Dat was de rente die ik was misgelopen. De Postbank liet het niet op een uitspraak aankomen maar betaalde het geldbedrag waardoor ik in feite met lege handen stond.
Ik besloot aangifte tegen de Postbank te doen vanwege diefstal, verduistering of oplichting. De aangifte moest worden doorgezonden naar het College van Procureurs Generaal. Het Openbaar Ministerie in Groningen was kennelijk niet geschikt. Dit College seponeerde de zaak omdat het een civielrechtelijk probleem was en een strafzaak met veel negatieve publiciteit gemoeid zou gaan.
Ik dacht de zaak in laatste instantie bij het Hof te gaan winnen, zo slecht vond ik het sepot gemotiveerd. Niet gelukt helaas. Nog steeds heb ik de overtuiging dat de rechterlijke macht zich heeft laten sturen door andere motieven.
De Tweede Kamer is zich door de publiciteit die deze zaken kreeg, ook met het valuteren gaan bemoeien. Dit heeft er in geresulteerd dat er nauwelijks meer gevaluteerd wordt en dat banken rekeninghouders moeten informeren over het kosten van het betalingsverkeer.